Heb je wel eens van additieven gehoord? Het zit in in allerlei voedingsproducten om de kwaliteit te verbeteren. Maar welke soorten zijn er allemaal?
Wat is een additief?
Additieven zijn natuurlijke of synthetische bereide hulpstoffen die in kleine hoeveelheden bewust aan de voedingsmiddel wordt toegevoegd om de eigenschappen te verbeteren. Deze eigenschappen zijn: de smaak, de geur, de houdbaarheid, consistentie, de verteerbaarheid en het uiterlijk. Anders gezegd: additieven, ook wel toevoegstoffen of hulpstoffen genoemd, zijn een verzamelnaam voor stoffen die bij de industriële productie van voedingsmiddelen worden toegevoegd om zo hun bepaalde eigenschap van het voedingsmiddel te behouden of verbeteren. Voorbeelden van technologische toepassingen zijn het toevoegen van antioxidanten aan margarine waardoor die minder snel ranzig wordt of de toepassing van conserveermiddelen om voedingsmiddelen langer houdbaar te maken.
Het toevoegen van geur- en smaakstoffen heeft een duidelijk organoleptische eigenschap, maar heeft een veel lagere calorische waarde. Veel additieven hebben een zuiver ‘cosmetische’ functie: ze maken het voedingsmiddel aantrekkelijker.
Functionele klassen
Op Europees niveau is de goedkeuringsprocedure voor additieven, enzymen en aroma’s vastgelegd. Er zijn drie verordeningen waarin staat om welke hulpstoffen het precies gaat. De Nederlandse regelgeving volgt de Europese regelgeving en is vastgelegd in het Warenwetbesluit additieven, aroma’s en enzymen in levensmiddelen en drie warenwetregelingen die het gebruik van additieven, kleurstoffen en zoetstoffen regelen. Additieven zijn daarin op grond van hun toepassingsmogelijkheden in levensmiddelen en het gebruiksdoel ingedeeld in functionele klassen:
- zoetstoffen
- kleurstoffen
- conserveermiddelen
- antioxidanten
- draagstoffen
- voedingszuren en zuurteregelaars
- antiklontermiddelen
- antischuimmiddelen
- vul- en draagstoffen
- emulgatoren
- smeltzouten
- verstevigingsmiddelen
- smaakversterkers
- schuimmiddelen
- geleermiddelen
- glansmiddelen
- bevochtigingsmiddelen
- gemodificeerd zetmeel
- verpakkingsgassen en drijfgassen
- rijsmiddelen
- complexvormers
- stabilisatoren
- verdikkingsmiddelen
- meelverbeteraars
- aroma’s
- enzymen
Additieven en ons lichaam
Er zijn heel veel discussies die plaats vinden over het gebruik van additieven. Een belangrijk argument is de vermeende schadelijkheid. Het is echter een misvatting dat onze voorouders zonder de moderne additieven eerlijker en gezonder voedsel tot hun beschikking hadden. Van de gebruikte additieven mogen er uiteraard op geen enkele wijze schadelijke werkingen worden verwacht, ook niet bij gebruik in zeer kleine hoeveelheden gedurende het gehele leven. In het begin van de twintigste eeuw werd er een landelijke Voedselkeuringswet aangenomen. Dit leidde uiteindelijk tot de komst van de Warenwet in Nederland; er werden lijsten opgesteld van additieven die aan voedsel mocht worden toegevoegd.
Later in de tijd is er veel veranderd. Additieven mogen niet aan voedingsmiddelen worden toegevoegd, tenzij toegelaten door de wetgever en is bewezen dat bij de gebruikte hoeveelheden geen gezondheidsrisico’s zijn te verwachten. Bovendien moet er een technologische noodzaak zijn voor het gebruik, waarbij het gebruik de consument niet mag misleiden.
Vaststellen schadelijkheid additieven
Wanneer moet een stof als schadelijk worden beschouwd? In principe kan van iedere stof een schadelijke werking uitgaan. Wordt op basis van onderzoek een stof als veilig aangemerkt, dan wordt die stof toegelaten voor gebruik als additief in voedingsmiddelen. Wordt het additief in alle landen van de EU toegelaten, dan krijgt het een voor de gehele EU geldende uniforme code. Deze code, beter bekend als het E-nummer, bestaat uit de hoofdletter E, gevolgd door een getal van drie of vier cijfers. Bijvoorbeeld de antioxidant ascorbinezuur heeft nummer E300.
Het nut van een additief
Een additief mag in principe alleen gebruikt worden als het onmisbaar of zinvol is. Dit wordt het ‘nuttigheidsprincipe’ genoemd. Emulgeer- en bindmiddelen worden gebruikt om minder vet in de receptuur te verwerken of om kristalvorming in ijs te verhinderen, dit is zeker zinvol. Maar als ze gebruikt worden om bijvoorbeeld meer water te binden in gekookte ham of de afwezigheid in eieren in ijs te maskeren, rijzen wel bedenkingen. Bij het gebruik van bijvoorbeeld kleurstoffen of smaakversterkers ligt dit ‘nuttigheidsprincipe’ minder voor de hand. Kleurstoffen worden hoofdzakelijk toegevoegd om het product aantrekkelijker te maken of te suggereren dat er meer vruchten zijn verwerkt dan werkelijk het geval is.